Wanneer een werknemer een deel van zijn arbeidsduur in het buitenland heeft doorgebracht, kan een eventuele vergoeding bij ontslag onder omstandigheden aan de werkzaamheden in het buitenland worden toegerekend.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad hoeft er in het woonland alleen dan een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting gegeven te worden voor het gedeelte van de ontslagvergoeding dat feitelijk ten laste is gekomen van een buitenlandse werkgever.
Een werknemer wilde met een beroep op deze jurisprudentie voor een deel van de door hem ontvangen ontslagvergoeding een dergelijke vermindering. Hij had een deel van zijn arbeidstijd voor een buitenlandse concernvennootschap gewerkt. Het salaris werd echter in die periode door een Nederlandse BV betaald. De moedermaatschappij van deze BV betaalde de ontslagvergoeding. De buitenlandse concernvennootschap had geen bijdrage geleverd aan de ontslagvergoeding. De rechtbank stond geen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting toe.
De werknemer beriep zich ook op een ander arrest, waarin de Hoge Raad over reguliere arbeidsbeloningen heeft gezegd dat voor aftrek elders belast voldoende is dat deze aan een buitenlandse vaste inrichting kunnen worden toegerekend. Volgens de rechtbank Breda is de Hoge Raad in dat arrest niet teruggekomen op zijn eerdere beslissingen over ontslagvergoedingen, maar heeft de Hoge Raad in dit arrest het verschil tussen de ontslagvergoeding en de reguliere arbeidsbeloning in voorwaarden voor vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verduidelijkt.

