De vestigingsplaats van een rechtspersoon wordt volgens de Nederlandse belastingwetgeving beoordeeld naar omstandigheden. Daarbij worden alle van belang zijnde omstandigheden in aanmerking genomen, maar zijn de feitelijke omstandigheden doorslaggevend.

Voor de vennootschapsbelasting wordt een naar Nederlands recht opgerichte rechtspersoon geacht in Nederland te zijn gevestigd.

In de verhouding tussen Nederland en de Antillen is verder de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) van belang. Volgens de BRK is de plaats van de feitelijke leiding doorslaggevend als een rechtspersoon inwoner van zowel Nederland als van de Nederlandse Antillen is.
In het algemeen berust de werkelijke leiding bij het bestuur van de rechtspersoon. De vestigingsplaats komt dan overeen met de plaats waar het bestuur zijn taak uitoefent. De werkelijke leiding van een rechtspersoon kan door een ander dan het bestuur worden uitgeoefend. Als zich die situatie voordoet, kan de plaats van waaruit die ander de leiding uitoefent als vestigingsplaats van de rechtspersoon worden aangemerkt.

De BRK bevat een bijzondere bepaling voor een rechtspersoon die in een van de landen onder een bijzondere belastingregeling valt en die in het voorafgaande jaar inwoner was van een van de andere landen. In een dergelijk geval moet de rechtspersoon aantonen dat de plaats van zijn werkelijke leiding in het eerste land is gelegen.

Curaçao kent een bijzonder regime voor rechtspersonen die geen feitelijke activiteiten op het eiland verrichten, het zogenoemde offshore tarief. Een naar Nederlands recht opgerichte rechtspersoon die onder dat regime viel en die voordien inwoner was van Nederland, moest bewijzen dat de werkelijke leiding naar de Nederlandse Antillen was verplaatst.

Er was een Antilliaans trustkantoor aangesteld als bestuurder van de rechtspersoon. De activiteiten bestonden uit beleggingen. Verreweg de grootste en belangrijkste post was een geldlening aan de aandeelhouder. Het trustkantoor had hierover geen beschikkingsmacht. De beheersovereenkomst voor het resterende vermogen was ondertekend door het trustkantoor, maar voorbereid door de aandeelhouder. Daaruit leidde de rechtbank af dat de werkzaamheden van het trustkantoor als bestuurder zeer beperkt waren. Dat bracht de rechtbank tot het oordeel dat de directie vanuit Nederland werd gevoerd door de aandeelhouder.