Bij de registratie van een personenauto moet BPM worden betaald. Het belastbare feit voor de heffing van BPM doet zich voor op het moment dat een personenauto ter registratie wordt aangeboden in het kentekenregister. Dat moment kan afwijken van het moment waarop aangifte wordt gedaan voor de BPM. Wanneer bij het doen van aangifte de auto in een andere staat verkeerde dan op het moment van registratie kan dat tot gevolg hebben dat te weinig BPM wordt betaald. In dat geval kan een naheffingsaanslag worden opgelegd.
Dit deed zich voor bij de invoer uit Duitsland door een handelaar van twee gebruikte auto’s met schade. De auto’s waren gestript en beschadigd. Op het moment van registratie was de schade hersteld. Voor de heffing van BPM moest worden uitgegaan van de waarde van de auto’s nadat deze waren hersteld. Er was aangifte gedaan naar de waarde in beschadigde toestand.
De rechtbank vernietigde de vastgestelde boetebeschikkingen omdat sprake was van een pleitbaar standpunt. Partijen stelden zich op het standpunt dat aanvankelijk het juiste bedrag aan BPM was voldaan. De belastingdienst meende te kunnen naheffen omdat de handelaar de auto’s had gestript.

