Een procedure over een aanslag onroerende zaakbelasting die betrekking had op een verzorgingstehuis had betrekking op de gehanteerde heffingsmaatstaf. Uitgangspunt daarvoor was de WOZ-waarde, verminderd met de woondelenvrijstelling. Deze vrijstelling ziet op de voor bewoning bestemde appartementen die onderdeel vormen van het complex. Aan deze appartementen werd een waarde toegekend van ruim € 1.000.000. De vraag was vervolgens welk deel van de omliggende grond moest worden toegerekend aan het woondeel om op die manier onder de woondelenvrijstelling te vallen. De rechtbank had 47,5% van de waarde van de grond niet tot de heffingsmaatstaf gerekend. 47,5% was het aandeel van het woondeel in de totale waarde van de opstallen.

 

Hof Arnhem oordeelde anders. Het onbebouwde deel van een onroerende zaak is een van de opstal te onderscheiden deel van de onroerende zaak. Voor verzorgingstehuizen geldt dat de onbebouwde grond als regel dienstbaar is aan de opstal. Als regel kan worden aangenomen dat de grond in dezelfde mate aan bepaalde doeleinden dienstbaar is als de opstal. Er geldt alleen een uitzondering wanneer de functie van (een deel van) de onbebouwde grond zo nauw met de functie van (een deel van) de opstal samenhangt, dat aan dat deel van de grond dezelfde kwalificatie moet worden toegekend als aan dat deel van de opstal.

Volgens het hof deed deze uitzondering zich niet voor. Omdat de woondelen minder dan 70% uitmaakten van de opstal als geheel, was de grond niet hoofdzakelijk dienstbaar aan woondoeleinden. De omliggende grond viel daarom niet onder de woondelenvrijstelling.