Het hebben van een vordering op een vennootschap, waarin de schuldeiser een aanmerkelijk belang heeft, valt onder het begrip werkzaamheid van box 1 van de inkomstenbelasting. Wanneer iemand zich borg stelt voor de schuld van een ander krijgt hij een regresvordering op die ander. Stelt een aanmerkelijkbelanghouder zich borg voor schulden van de vennootschap, dan is de regresvordering onderdeel van het werkzaamheidsvermogen van box 1. De verplichting uit de borgstelling en de regresvordering behoren vanaf het moment van aangaan van de borgstelling tot het werkzaamheidsvermogen. Wanneer de aanmerkelijkbelanghouder na door de crediteur van de BV te zijn aangesproken om de vordering die de crediteur op de BV heeft te voldoen, een bedrag aan de crediteur betaalt, onttrekt de aanmerkelijkbelanghouder dat bedrag aan zijn overige vermogen en verricht hij een storting in zijn werkzaamheidsvermogen. Het verschil tussen de betaling aan de crediteur en de waarde van de daarmee corresponderende regresvordering komt ten laste van het resultaat van de werkzaamheid.

 

In het geval van een borgtochtovereenkomst die in 2004 was aangegaan, mocht de aanmerkelijkbelanghouder volgens Hof Den Haag pas na betaling door zijn echtgenote in 2006 van een bedrag een regresvordering op de BV opnemen op de balans van de werkzaamheid. Het betaalde bedrag was minder dan het maximum van de borgstelling. De aanmerkelijkbelanghouder mocht de vordering in dat jaar afwaarderen omdat ultimo 2006 duidelijk was dat de financiële situatie van de BV zo slecht was dat de regresvordering niet zou worden afgelost. Over het jaar 2005 kon de aanmerkelijk belanghouder volgens het hof geen regresvordering op de balans van de werkzaamheid opnemen omdat hij toen nog niets had betaald.

 

Volgens de Hoge Raad behoort de regresvordering vanaf het moment van aangaan van de borgtochtverplichting tot het werkzaamheidsvermogen. Omdat de bepalingen van het winstregime van toepassing zijn op het werkzaamheidsvermogen, kan in een jaar waarin geen betaling uit hoofde van de borgtocht wordt gedaan, een voorziening worden gevormd voor de toekomstige betaling. Wel moet voldaan zijn aan de voorwaarden voor een voorziening. Dat betekent dat de toekomstige betaling zijn oorsprong moet vinden in feiten of omstandigheden die zich in de periode voor de balansdatum hebben voorgedaan en die ook aan die periode kunnen worden toegerekend. Daarnaast moet er een redelijke mate van zekerheid bestaan dat de betaling zich zal voordoen. Dat strookt met de bepaling in de Wet dat de vergoeding voor een borgstelling een voordeel vormt uit het ter beschikking stellen van een vermogensbestanddeel. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak verwezen. Hof Amsterdam moet onderzoeken of aan de voorwaarden voor de vorming van een voorziening in 2005 is voldaan.