Op 7 mei 2004 wees de Hoge Raad een aantal arresten over de gevolgen van de bouw van een agrarische bedrijfswoning op landbouwgrond. Tot die arresten werd aangenomen dat de bouw van een eerste bedrijfswoning geen bestemmingswijziging van ondergrond en erf van de woning inhield. Dat betekende dat er geen sprake was van belastingheffing over het verschil tussen de waarde van de grond als ondergrond resp. erf en de waarde als cultuurgrond. De arresten hebben geleid tot een besluit van Financiën met een praktische oplossing voor bestaande gevallen.

 

De ondergrond van een bedrijfswoning vormt keuzevermogen. Dat wil zeggen dat de ondernemer de keuze heeft om de grond tot zijn privévermogen of tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. Een eenmaal gemaakte keuze kan worden herzien zolang deze keuze nog geen gevolgen heeft gehad voor een aanslag die definitief vaststaat. Daarna is herziening van de keuze alleen mogelijk op grond van een bijzondere omstandigheid.

 

De vraag in een procedure voor Hof Amsterdam was of deze arresten van de Hoge Raad een bijzondere omstandigheid vormen die een herziening van de keuze voor privé of ondernemingsvermogen van de (onder)grond van een agrarische bedrijfswoning mogelijk maakt. Het hof beantwoordde deze vraag bevestigend. De arresten houden een wetsuitleg in die afwijkt van wat tot dat moment breed werd aanvaard met betrekking tot de (onder)grond van een eerste agrarische bedrijfswoning en hebben verstrekkende fiscale gevolgen.

De procedure had betrekking op een maatschap die een fruitteeltbedrijf dreef. De maatschap kocht in 1991 landbouwgrond die tot het ondernemingsvermogen van de maten werd gerekend. In verband met de bouw van een woning op een deel van deze grond werd dit deel in 1998 naar het privévermogen overgeheveld. De inspecteur belastte het verschil tussen de waarde van de grond als bouwgrond en de agrarische waarde als bestemmingswijzigingswinst. Daarop wilden de maten hun keuze herzien.