De Wet op de Omzetbelasting bevat een bepaling die het in eigen beheer vervaardigen van goederen door een ondernemer die vrijgestelde prestaties levert aanmerkt als een levering. Het doel van deze bepaling, die bekend staat als de integratieheffing, is waarborgen dat gekochte goederen en zelf vervaardigde goederen die bestemd zijn voor vrijgestelde prestaties in fiscaal opzicht gelijk worden behandeld.

De integratieheffing is gebaseerd op een bepaling in de Europese BTW-richtlijnen. De bedoeling van deze richtlijnbepaling is het wegnemen van integratievoordelen voor de heffing van omzetbelasting.

Het door een andere ondernemer laten vervaardigen van een goed onder het ter beschikking stellen van goederen is een levering voor de omzetbelasting. Deze situatie is niet gelijk aan de aanschaf van een gebruiksklaar goed in de zin van de integratieheffing. De aanschaf op deze wijze betreft een ander goed. De aftrekbaarheid van de berekende omzetbelasting volgt de normale regels.

Volgens de Nederlandse Wet is de integratieheffing ook van toepassing op in opdracht onder terbeschikkingstelling van stoffen vervaardigde goederen. Tot de ter beschikking gestelde stoffen behoort volgens de wettekst ook grond. Hof Den Haag is van oordeel dat de Nederlandse wetgever daarmee de grenzen van de integratieheffing volgens de EG-richtlijnen heeft overschreden.

De belastingdienst merkte de aanleg van een kunstgrasveld in een sportpark op de plaats waar voorheen een voetbalveld lag aan als een integratielevering. De exploitant had de voordruk op de aanlegkosten niet in aftrek gebracht. Er volgde een naheffingsaanslag over de waarde van de grond.

Naar het oordeel van het Hof was dit niet terecht. Alleen de omzetbelasting die ter zake van de levering in rekening was gebracht kwam niet voor aftrek in aanmerking omdat het kunstgrasveld onbelast werd verhuurd.