De Wet OB 1968 kent een vrijstelling voor medische prestaties. Deze vrijstelling was beperkt tot de diensten van beoefenaren van een beroep waarvoor regels zijn gesteld in de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG). Het verrichten van niet in de Wet BIG genoemde prestaties door paramedici viel niet onder de vrijstelling van omzetbelasting.
Het Hof van Justitie EG heeft in de arresten Solleveld en Van den Hout-van Eijnsbergen vastgesteld dat de Nederlandse regeling te beperkt is. Behandelingen die zouden zijn vrijgesteld als zij door artsen of tandartsen werden uitgevoerd en die, wanneer zij door paramedici als fysiotherapeuten worden uitgevoerd, van gelijkwaardige kwaliteit zijn, vallen ook onder de vrijstelling.
Een van de genoemde procedures had betrekking op de toepassing van stoorvelddiagnostiek door een fysiotherapeut. Hof Amsterdam oordeelde dat de stoorvelddiagnostiek niet werd toegepast in de uitoefening van het beroep van fysiotherapeut en weigerde daarom de vrijstelling van omzetbelasting toe te passen. Gezien het arrest van het Hof van Justitie EG droeg de Hoge Raad Hof Den Haag op om te onderzoeken of de toepassing van stoorvelddiagnostiek zou zijn vrijgesteld van omzetbelasting indien deze door artsen of tandartsen werd uitgevoerd en of er een verschil in kwaliteit van behandeling bestond. Hof Den Haag was van oordeel dat voor een arts de toepassing van de stoorvelddiagnostiek een vrijgestelde handeling zou inhouden. Het Hof stelde vast dat de fysiotherapeut een paramedisch beroep in de zin van de Wet BIG uitoefende. Voor de toepassing van de stoorvelddiagnostiek had de fysiotherapeut diverse specifieke opleidingen in binnen- en buitenland gevolgd en genoot hij erkenning van medici. Het Hof stelde verder vast dat de fysiotherapeut meewerkte aan wetenschappelijke publicaties, onderzoek verrichtte en onderwijs en nascholing van artsen verzorgde. Op basis daarvan kwam het Hof tot de conclusie dat er niet een zodanig verschil was in de kwaliteit van de handelingen dat er een rechtvaardiging was voor een verschil in wettelijke behandeling.


