Een stichting, met als doelstelling de integratie van de verschillende culturen van de inwoners van haar vestigingsplaats, organiseerde jaarlijks een grootschalig multicultureel festival. Het festival was voor bezoekers gratis toegankelijk. De financiering vond plaats door subsidies, sponsorbijdragen, inkomsten uit reclame en advertenties en opbrengsten van verhuur van marktkramen en standplaatsen.
De stichting ging ervan uit dat zij ondernemer was voor de omzetbelasting. Zij berekende omzetbelasting over de prestaties die zij tegen vergoeding verrichtte en trok op de aangifte alle in rekening gebrachte omzetbelasting af. De belastingdienst legde een naheffingsaanslag op ter correctie van de aftrek van voorbelasting. Volgens de belastingdienst was de stichting geen ondernemer. Hof Den Haag oordeelde dat de stichting wel ondernemer was. Alle activiteiten van de stichting die samenhingen met het organiseren van het festival hadden een commercieel oogmerk. Waar mogelijk had de stichting steeds een vergoeding in rekening gebracht, maar omdat het festival een straatevenement was, was het niet mogelijk om aan de bezoekers een toegangsprijs te vragen. Daarom was gekozen voor het zoeken van sponsors.


