Het door een ondernemer voor bedrijfsdoeleinden beschikken over in eigen bedrijf vervaardigde goederen geldt als een levering voor de omzetbelasting wanneer de ondernemer geen volledig recht op aftrek van voorbelasting heeft. De bedoeling hiervan is het voorkomen van een belastingvoordeel dat zou ontstaan door in eigen bedrijf goederen te maken. Wanneer de ondernemer het goed van een andere ondernemer zou hebben gekocht, dan zou hij de berekende omzetbelasting in ieder geval voor een gedeelte niet in aftrek kunnen brengen.
Goederen die in opdracht van een ondernemer zijn vervaardigd en waarbij de opdrachtgever stoffen ter beschikking stelt aan de opdrachtnemer worden door de wet gelijk gesteld met in eigen bedrijf vervaardigde goederen. Dat geldt ook voor de bouw in opdracht op eigen grond van de ondernemer. De maatstaf van heffing is de aankoopprijs of, als een aankoopprijs ontbreekt, de kostprijs.
Bij de bouw van een kantoorpand op grond in erfpacht was de vraag wat de maatstaf van heffing was. De ondernemer hield voor de grond slechts rekening met de aan de bouwperiode toe te rekenen erfpachtvergoeding. De belastingdienst wilde rekening houden met de (contante) waarde van het erfpachtrecht. Bij de vestiging was de waarde 17 maal de jaarlijkse vergoeding. De rechtbank Arnhem is van oordeel dat moet worden uitgegaan van de contante waarde van het erfpachtrecht. Hof Den Haag oordeelde in een vergelijkbare casus anders.
De waarde van het erfpachtrecht wijkt af van de waarde van de grond voor de eigenaar, vanwege de verschillen tussen eigendom en erfpacht. Het erfpachtrecht is van tijdelijke aard, aan het recht is de verplichting tot periodieke betaling van een canon verbonden en de beschikkingsmacht van de erfpachter met betrekking tot de grond en de opstallen is beperkt.
Volgens het Hof had de belanghebbende voor de grond, afgezien van de canon over de periode van de bouw, niets opgeofferd. Het Hof hield rekening met de tegenover het erfpachtrecht staande verplichting om 20 jaar lang een canon te betalen.


