Het dienstverband van een directeur werd op 1 maart 2005 met wederzijds goedvinden beëindigd. De directeur en zijn werkgever sloten een vaststellingsovereenkomst waarin een beëindigingvergoeding werd toegekend aan de directeur. Voorts verleenden partijen elkaar over en weer finale kwijting. Dat betekent dat zij niets meer van elkaar te vorderen hebben. Enkele jaren later meende de directeur dat de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar was wegens dwaling. Achteraf was namelijk gebleken dat hij gedurende zijn dienstverband te veel pensioenpremie had betaald.

Een vaststellingsovereenkomst kan op grond van dwaling worden vernietigd indien is gedwaald ten aanzien van hetgeen partijen als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd. In dit geval was deze grondslag dat het salaris volledig en juist was betaald. Dat uitgangspunt bleek achteraf onjuist. Een beroep op dwaling was daarom mogelijk.

De kantonrechter wees het beroep op dwaling echter af, omdat de directeur destijds eindverantwoordelijk was voor de gang van zaken binnen het bedrijf. De onjuiste inhouding van pensioenpremie deed zich voor in de periode waarin de directeur actief was. De oorzaak van de dwaling was een gevolg van het handelen onder verantwoordelijkheid van de directeur. De dwaling was daarom voor risico van de directeur. De vaststellingsovereenkomst kon daarom niet wegens dwaling worden vernietigd.