De Belasting van Personenauto's en Motorrijwielen (BPM) is een lastig onderwerp. Naast de voortdurende discussie over de heffing van BPM bij gebruik door een inwoner van Nederland van een auto met een buitenlands kenteken blijft ook over de invoer van gebruikte auto’s de nodige discussie bestaan.
De Hoge Raad heeft onlangs geoordeeld dat het uitgangspunt voor de heffing van BPM in dergelijke gevallen noch de inkoopprijs in het buitenland is, noch de verkoopprijs in Nederland. De procedure had betrekking op een door een autohandelaar uit Duitsland ingevoerde Volkswagen Phaeton 6.0 W12. De inkoopprijs bedroeg € 26.000. De verkoopprijs in Nederland bedroeg € 37.500. De belastingdienst berekende de BPM op basis van een geschatte waarde van de auto van € 43.500. De handelaar stelde zich op het standpunt dat de in Duitsland betaalde inkoopprijs bepalend was. De rechtbank verwierp dat standpunt. Omdat er geen gegevens waren van prijzen van vergelijkbare auto's in Nederland ging de rechtbank uit van de verkoopprijs. Volgens de Hoge Raad zijn beide standpunten niet juist. Uitgangspunt moet zijn de inkoopprijs op de Nederlandse markt. De op de auto nog rustende BPM is een aan de inkoopsom evenredig gedeelte van de oorspronkelijke BPM. De BPM wordt niet hoger door de marge die de handelaar bij verkoop van de auto realiseert. In de gedachtegang van de rechtbank vormde de marge van de handelaar onderdeel van de maatstaf van heffing voor de BPM. Daardoor zou de geheven BPM hoger kunnen zijn dan de BPM die rust op soortgelijke auto's. Op grond van het Europese recht is dat niet toegestaan.