Bij de waardebepaling van een onroerende zaak voor de Wet WOZ wordt de waarde van binnen de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond buiten beschouwing gelaten. Voor toepassing van deze cultuurgrondvrijstelling moet de grond in gebruik zijn bij een onderneming. Het houden van dieren uit liefhebberij en het houden van een klein aantal dieren waarvan objectief bezien geen winst valt te verwachten, is geen bedrijfsmatige exploitatie van de grond.

 

Iemand die schapen hield op een weiland om zich de kosten van het maaien van het weiland te besparen, had geen recht op de cultuurgrondvrijstelling omdat hij geen winst beoogde en dus geen onderneming dreef.

In eerdere jaren was de cultuurgrondvrijstelling wel toegepast op dit perceel. Hof Den Haag honoreerde daarom het beroep op het vertrouwensbeginsel. Bij de uitspraak op bezwaar tegen de waardebeschikking van 1997 heeft de inspecteur zich uitdrukkelijk geconformeerd aan het standpunt van de eigenaar van de grond dat hij schapen hield in het kader van een onderneming. Het hof vond dat een bewuste standpuntbepaling, waaraan de inspecteur gebonden was zolang de omstandigheden ongewijzigd waren.

Het hof verminderde de vastgestelde waarde met een bedrag van € 80.000 voor het weiland.